LJN: BC4553, College van Beroep voor het bedrijfsleven , AWB 07/285
LJN: BC4553, College van Beroep voor het bedrijfsleven , AWB 07/285
Datum uitspraak: 27-12-2007
Datum publicatie: 19-02-2008
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Wet op de Registeraccountants Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/285 27 december 2007
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, Olimar B.V., te Hengelo, Prowi Holding B.V., te Hengelo en Prowo Project- en Winkelinterieurs B.V., te Hengelo, appellanten van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: raad van tucht) met zaaknummer R 560, gewezen op 6 maart 2007,
gemachtigde: P.T. Lakeman, voorzitter van de Stichting Onderzoek Bedrijfs Informatie (SOBI) te Nieuwersluis.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 6 maart 2007, heeft de raad van tucht appellanten afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 14 juni 2006 door appellanten ingediend tegen C RA, kantoorhoudende te D (hierna:betrokkene).
Bij een op 2 mei 2007 ingediend beroepschrift hebben appellanten tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 9 mei 2007 de stukken als bedoeld in artikel 53 Wet op de Registeraccountants (hierna: Wet RA) doen toekomen aan de griffier van het College.
Betrokkene heeft bij brief van 19 juni 2007 gereageerd op het beroepschrift.
Op 6 november 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellanten werden vertegenwoordigend door hun gemachtigde, vergezeld van G. Korver. Betrokkene is in persoon verschenen.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht ongegrond verklaard.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd
3. De beoordeling van het beroep
- Appellanten bestrijden in een eerste grief de juistheid van het verslag van de zitting van de raad van tucht op 19 december 2006. Het College stelt vast dat die zitting geen betrekking had op de aan de onderhavige zaak ten grondslag liggende klacht van appellanten, welke klacht door de raad van tucht ter zitting van 3 oktober 2006 is behandeld, zodat deze grief reeds om deze reden moet worden gepasseerd.
- Appellanten voeren aan dat een accountant die niet op goede gronden weigert te voldoen aan het verzoek mee te delen welke werkzaamheden door hem zijn verricht, tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Appellanten bestrijden bovendien dat betrokkene, zoals door de raad van tucht is overwogen, juridisch advies heeft ingewonnen.Het College stelt vast dat uit de brieven die betrokkene heeft overgelegd bij zijn reactie op het beroep van appellanten, blijkt dat betrokkene, kennelijk naar aanleiding van het verzoek van appellanten de dato 30 mei 2006 om hen te berichten welke werkzaamheden zijn verricht, juridisch advies heeft ingewonnen en zich heeft verstaan met de curator van de vennootschappen in wier opdacht deze werkzaamheden waren verricht. Deze brieven bevatten steun voor de opvatting van betrokkene dat slechts de curator van de betreffende, in staat van faillissement verkerende, vennootschappen hem deze informatie kon verzoeken. Op basis van deze opvatting van betrokkene heeft hij geweigerd de gevraagde informatie aan appellanten te verstrekken en hen in overweging gegeven zich terzake tot de curator te wenden.Het College is met de raad van tucht van oordeel dat betrokkene zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat slechts de curator van de gefailleerde vennootschappen met, voor zover hier van belang, uitsluiting van de bestuurders van deze vennootschappen, bevoegd zou zijn de betreffende informatie te vragen aan betrokkene. Het verzoeken van een toelichting op de door betrokkene uitgevoerde werkzaamheden kan niet worden aangemerkt als een vermogensrechtelijke rechtshandeling noch als een handeling waardoor de boedel kan worden gebonden. Het gaat dus niet om een handeling, waartoe uitsluitend de curator bevoegd is. Dat, zoals betrokkene in beroep heeft aangevoerd, het verzoek werd gedaan teneinde de hoogte van zijn declaratie te bestrijden, maakt dit niet anders.
Net als de raad van tucht is het College van oordeel dat betrokkene terzake van het weigeren de gevraagde toelichting te verstrekken tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Betrokkene heeft zich van deskundig advies voorzien en overleg gevoerd met de curator terwijl de onjuistheid van dit advies niet evident was noch aanleiding gaf nader advies in te winnen. Betrokkene heeft zijn standpunt te goeder trouw en verschoonbaar ingenomen. Daar komt bij dat betrokkene aanstonds aan appellanten duidelijk heeft gemaakt dat hij meende dat zij zich met hun verzoek tot de curator dienden te wenden en dat hij op een verzoek van de curator om dergelijk informatie zou ingaan.
- De overige door appellanten tegen de beslissing van de raad van tucht aangevoerde grieven zijn alle gebaseerd op het uitgangspunt dat het onderhavige handelen van betrokkene wel, en zelfs in verzwaarde mate, als tuchtrechtelijk verwijtbaar is aan te merken. Aangezien het College van oordeel is dat op de gronden als hiervoor overwogen aan betrokkene geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, behoeven deze grieven geen bespreking.
- Het College is op deze gronden van oordeel dat de raad van tucht de klacht op goede gronden ongegrond heeft verklaard en dat het tegen deze beslissing gerichte beroep moet worden verworpen.
- Na te melden beslissing op het beroep berust op titel II Wet RA alsmede Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994.
4. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. M.A. Fierstra en mr. M. van Duuren in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2007.
w.g. M.A. van der Ham w.g. M.A. Voskamp